Schaatsencollectie van het Schaatmuseum
In het schaatsmuseum is de grootste collectie schaatsen van de wereld aanwezig. Zowel de Hollandse als buitenlandse modellen zijn hier te zien. Er zijn schaatsen uit bv. Japan, Noorwegen, Zweden, Amerika, Duitsland en Engeland. Zeldzaam zijn de zilveren schaatsen van baron van Woelmont, waar maar 1 paar van op de wereld is. Ook aanwezig in het Schaatsmuseum is de grootste schaats ter wereld. Deze hing boven de Elfstedenroute in 1956. De Koninginneschaats en de Zwanenschaats ontbreken ook niet in de collectie. Kortom, alles van de ontwikkeling van de schaats kunt u in het Schaatsmuseum vinden, van glis tot klapschaats, van blok hout tot schaats.
Het kwam vroeger veel voor dat er speciale schaatsen werden gemaakt door een smid in opdracht van iemand. Hier is dus maar 1 paar van. Veel van deze schaatsen zijn in het bezit van het museum.
De Zilveren Schaats
Dit unieke paar schaatsen werd in opdracht van baron Frederic Felix Eugene de Woelmont (1769 – 1829) gemaakt. “Het zijn de mooiste schaatsen aller tijden, de Rembrandt onder de schaatsen.” Hij woonde op kasteel Ammersoyen in de Bommelerwaard en was kamerheer van koning Willem I. ‘De schaatsen zijn kunstig gegraveerd met onder andere een winterlandschap en laurierkransen. Het is nog onbekend wie de maker is.’ De schaatsen zijn regelmatig gebruikt: ‘Getuige de braampjes op het glijvlak en de slijtplekken in de van binnen gevoerde opbergdoos.’
Glissen
Uit archeologische vondsten is gebleken dat er al in de oertijd werd ‘geschaatst’. Het was toen nog vooral een kwestie van glijden. De allereerste schaatsen worden daarom glissen genoemd (glis, is een rib of een middenvoetsbeen van een rund, paard of hert). De glissen werden voorzien van gaten en met pezen of palingvellen aan de voet bevestigd. Om het afzetten op het ijs te vergemakkelijken, werd vaak gebruikgemaakt van één of twee stokken.
Later werden ook prikstokken als hulpmiddel gebruikt. Glissen of botschaatsen zijn door heel Europa teruggevonden. In Nederland zijn ze al gebruikt in de Karolingische periode, beginnend vanaf omstreeks 700. Buiten Nederland werden al glissen gebruikt in de late bronstijd, tussen 1200 en 600 voor Christus (Hongarije, Thuringen, Zwitserland, Bosnië).
Hollandse en Friese schaatsen
In de 19e eeuw kende men drie hoofdtypen schaatsen: de Hollandse krulschaats, de Zuid-Hollandse baanschaats en de Friese schaats. De beide Hollandse schaatstypen werden vooral gebruikt om te zwieren over het ijs. Deze schaatsen hadden veelal een sierlijke krul aan de voorzijde. Bij de Friese schaats draaide het om snelheid. Deze schaats had een hoge hals van hout. De voetstapel was bij de Friese schaats recht van vorm, terwijl deze bij de Hollandse schaats de vorm van een acht had.
Friese Doorlopers
Friese doorlopers zijn houten schaatsen zonder schoen die onder de voeten werden gebonden. De Friese schaats uit de 19e eeuw met een hoge hals en een scherpe punt was niet geheel zonder gevaar. Op Duitse ijsbanen werd de Friese schaats daarom verboden. Als reactie hierop werd de hals voorzien van een sierlijk en ongevaarlijk koperen eikeltje. Naast deze aanpassing, werd de schaats in de loop van de tijd steeds langer. De grootste verbetering was echter het verlengen van het schaatsijzer. Zo werd rond 1875 de Friese Doorloper geboren, een schaats met een grotere stabiliteit waarmee men een langere slag kon maken. De schaats stond te boek als deugdelijk en snel en was daarom vooral bij korte-baanschaatsers erg populair. Rond de Tweede wereldoorlog was hij tot ver buiten Friesland doorgedrongen.
Noren
Op 10 februari 1954 vierde ijsvereniging Thialf in Heerenveen haar 75-jarig jubileum. Dit werd gevierd met een schaatswedstrijd. De Nederlander Gerard Maarse en de Noor Ame Johansson reden daarbij voor het eerst op stalen hoge Noren. Hun tegenstanders op de modernste Friese doorlopers konden het tweetal niet bijbenen. De invasie van stalen Noren was daarmee een feit. De houten doorlopers kregen een steeds ouderwetser imago en de verkopen kelderden dramatisch. De nekslag voor honderden Nederlandse schaatsenmakers.
Klapschaatsen
De klapschaats is een type schaats dat gebruikt wordt bij het langebaanschaatsen. Bij een ‘conventionele’ schaats is het ijzer op twee punten (voor en achter) bevestigd aan de schoen, bij de klapschaats bij slechts één, aan de neus. Deze ene bevestiging bestaat uit een scharnier met een veer waardoor het ijzer wil uitveren. Hierdoor is er langer contact met het ijs. De naam klapschaats is niet te danken aan het geluid waarmee het ijzer tegen de schoen terugklapt, ook al denken veel mensen dit. De benaming geeft aan dat deze schaats het mogelijk maakt om aan het eind van de afzet ‘een klap na’ te geven.
Rolschaatsen
In 2007 kocht het Schaatsmuseum een uniek collectie schaatsen, waaronder een complete verzameling rolschaatsen en skeelers. Rolschaatsen word gezien als voorloper van de skeelers. Skeeleren is een prima schaatstraining, in de zomermaanden worden er veel wedstrijden op verreden (nationaal en internationaal).
Een rolschaats is een schoen met wielen, waarmee vooruit gekomen kan worden door een schaatsbeweging te maken. De rolschaats werd voor het eerst in 1863 door zijn uitvinder James Plimpton aan het grote publiek getoond. Deze uitvinding is echter serieus te betwisten. Plimpton was degene die als eerste een patent nam. Een voorloper van de rolschaats was de in-line rolschaats, in 1743 uitgevonden door John Joseph Merlin uit België. De in-line schaatsen gaven nogal aanleiding tot ongelukken en blessures. Uit pure frustratie hierover, ontwikkelde Plimpton zijn nieuwe type, dat heel revolutionair bleek te zijn voor de in die tijd heel populaire rolschaatssport. Dit nieuwe type was veiliger en makkelijker in het gebruik, had een veerconstructie en men kon er bochten mee maken. De populariteit van de rolschaatssport nam hierdoor nog verder toe. Door de uitvinding van de fiets werd deze enigszins getemperd.